woensdag, oktober 21st, 2009
Wat was ik goed in relativeren geweest, de afgelopen dagen, of weken eigenlijk al. Dat ze 85 was, en dement, maar nog niet mensonterend dement, dat ze geen lange lichamelijke lijdensweg had doorgemaakt, dat al haar kinderen en aangetrouwde kinderen en kleinkinderen en achterkleinkinderen nog leefden, dat mijn moeder tot haar 65ste een moeder had, en dat ik heel erg hoop dat ik ook minstens tot mijn 65ste een moeder mag hebben, dat bijna niemand van mijn leeftijd meer een oma heeft, sterker nog, dat veel van mijn leeftijdgenoten al geen vader of moeder meer hebben, dat ik haar toch bijna nooit meer zag, en dat ik gelukkig, gelukkig vijf weken geleden nog bij haar was geweest, en dat mijn ouders hadden gezegd: bereid je maar op het ergste voor, en dat mijn oma op die mooie zaterdag aangekleed en opgewekt in de eetzaal zat, en dat we het zo gezellig hadden, dat ze om mijn flauwe grapjes lachte en ik om haar adremheid, en dat we dicht tegen elkaar aan zaten, en dat ze me per se naar de deur wilde brengen, en dat we gearmd daar naar toe liepen, en dat het misschien wel een van haar laatste wandelingetjes was, en dat ze enthousiast zwaaide bij de deur, tot ik haar niet meer zag.
En al die tijd had ik natuurlijk ook wel geweten dat ik vanmiddag toch zou moeten huilen, omdat ik nu eenmaal slecht afscheid kan nemen en helemaal slecht ben in begrafenissen. Ik moest huilen om mijn moeder en met mijn vader, en om hoe graag ik vroeger bij mijn opa en oma kwam, en om hoe warm het altijd bij ze was en hoe lekker de soep en het vlees roken die urenlang stonden te sudderen op een petroleumstel in de garage, en om de allerlekkerste gestampte snijbonen met witte bonen die mijn oma maakte en om alle keren dat we naar de kerk gingen en naar het bos en om de mooie bloemen die ze in de tuin had staan en waar ze zo van hield, en om haar verjaardag op 14 oktober waarop ik me weken kon verheugen, en om hoe stoer ze was dat zij kon autorijden en mijn opa niet, en om de dingen die zij kon en ik niet, zoals goed schoonmaken en altijd maar op schoenen met hakken lopen, tot het allerlaatst, en om hoe later de afstand groter werd en om hoe ze mijn dochters haren streelde, en om hoe mooi ze ze vond, en om hoe ze wel tien keer vroeg: zijn die van jou?
Ik huilde omdat mijn moeders moeder werd begraven en mijn oma, en met haar een deel van mijn gelukkige jeugd en geschiedenis, ik huilde om de dingen die voorbij waren gegaan en nooit meer terug zouden komen, en omdat ik toch bezig was huilde ik misschien ook wel een beetje om al het andere geluk en verdriet dat ik had en heb en nog zal krijgen.